Een ontsnapping achter vijandelijke linies – het verhaal van Pte. Peter Cormack
Een tijd geleden kocht ik een bijzondere set documenten van Pte. Peter Cormack (D81507) van het 1st Battalion Black Watch of Canada. Op 27 juli 1944, na de bloedige aanval op Verrières Ridge, werd Cormack samen met een medisch verzorger gevangengenomen in St. André.
Op transport gezet richting Duitsland wist hij op 8 augustus, samen met negen anderen, uit een rijdende trein te springen. Na weken op de vlucht en onderduik bij de Franse bevolking, bereikte hij op 27 augustus nabij Coulmier de oprukkende Amerikaanse troepen.
Operatie Spring: De Canadese slag om Verrières Ridge
Sinds de landing op D-Day op 6 juni 1944 waren Amerikaanse, Britse en Canadese troepen verwikkeld in een uitputtende strijd met de Duitsers in het beruchte Normandische bocage landschap. Elke meter terreinwinst werd bevochten met bloed, zweet en offers. In dit chaotische landschap, vol heggen en smalle wegen, wist het Duitse leger zich begin juli 1944 te hergroeperen en de geallieerde bruggenhoofden effectief in te sluiten. Hierdoor ontstond een patstelling die deed denken aan de loopgravenoorlog van de Eerste Wereldoorlog. Terwijl het Rode Leger in Oost-Europa razendsnel oprukte en Duitse divisies verpletterde, leken de Westerse geallieerden vast te lopen in Normandië. De politieke druk in Londen en Washington – mede vanwege de naderende Amerikaanse presidentsverkiezingen – nam toe. De roep om een doorbraak klonk steeds luider. Onder deze druk gaf generaal Eisenhower opdracht tot een grootschalig offensief, met Operatie Cobra aan Amerikaanse zijde, en Operatie Goodwood – met als Canadese component Operatie Atlantic – aan Britse zijde. Goodwood begon veelbelovend op 18 juli 1944, maar strandde twee dagen later tegen het hevig verdedigde terrein van Verrières-Bourguebus, ten zuiden van Caen. De geallieerden leden zware verliezen en verloren hun momentum. Toch was er één lichtpunt: aan de westkant van Verrières Ridge leek een kleine opening in de Duitse linie te ontstaan. Deze werd aanvankelijk niet succesvol benut, maar vormde de aanleiding voor een nieuwe Canadese aanval: operatie Spring.
De ambitie van luitenant-generaal Guy Simonds
Operatie Spring werd bedacht door luitenant-generaal Guy Simonds, commandant van het 2e Canadese Legerkorps. Simonds, die door Montgomery werd omschreven als “de beste van een matige lichting”, hoopte via deze operatie alsnog de langverwachte doorbraak te forceren. Zijn plan was om ’s nachts de heuvelrug van Verrières te veroveren en daarmee de Duitse 1e SS Pantserdivisie (Leibstandarte Adolf Hitler) te flankeren die ingegraven lagen aan het oostelijke gedeelte. Vervolgens zouden Duitse pantserreserves naar het front worden gelokt, waar ze onder vuur zouden worden genomen door geallieerde tanks, antitankkanonnen en luchtmacht. De opzet leek in eerste instantie logisch – vergelijkbaar met Montgomery’s eerdere veldslagen in Noord-Afrika – maar de uitvoering werd gekenmerkt door overcomplexiteit en starre tijdschema’s. Simonds’ autoritaire leiderschapsstijl en neiging tot micromanagement deden de operatie uiteindelijk de das om.
De Canadese militair R. Pankaski wacht op het einde van een middelzware artilleriebeschieting tijdens Operatie SPRING nabij Ifs op 25 juli 1944. © Library and Archives Canada
Een Canadees bloedbad
Op 25 juli 1944 begon operatie Spring, gelijktijdig met het Amerikaanse offensief bij St. Lô. Al snel liep de Canadese aanval vast in hevig Duits vuur. Binnen enkele uren leden de twee voorste divisies van het 2e Canadese Legerkorps 1500 verliezen, waaronder 500 doden. De zwaarste klap trof The Black Watch (Royal Highland Regiment) of Canada. In de middag kregen zij onder leiding van majoor Griffin de opdracht om de aanval voort te zetten. De compagnieën bereikten de heuvelrug met uitzicht op het stadje, maar werden daar opgevangen door een moordend concentratievuur. Vrijwel alle voorste eenheden verdwenen; van de 320 ingezette manschappen sneuvelden er 300 – een verlies van 94% in minder dan vier uur.
Ook elders liep het mis. De aanval van Le Régiment de Maisonneuve op May-sur-Orne, bedoeld om de druk op The Black Watch te verlichten, werd eveneens gestopt door intensief machinegeweervuur. In de chaos raakte sergeant James om het leven door een mortierinslag; kapitein Stuart en vele anderen raakten gewond. Uiteindelijk werd het overgebleven deel van The Black Watch in de nacht teruggetrokken om zich te hergroeperen. Slechts enkelen van de vermisten wisten terug te keren naar de geallieerde linies – de meesten gewond. Hierdoor was 25 juli de dag met de meeste dodelijke slachtoffers voor de Canadezen sinds de slag om Dieppe in 1942.
Telegram aan Mary Cormick met het bericht dat haar echtgenoot Peter Cormick sinds 30 juli 1944 wordt vermist. © Collectie Joël Stoppels
Op zoek naar vermisten of gewonden
De Canadese militair Peter Cormack kreeg nu op de ochtend van 27 juli 1944 de opdracht om naar Saint-André-sur-Orne te gaan om gewonden of vermiste kameraden van zijn bataljon op te halen na de felle gevechten voor de Verrières Ridge. Bij hem waren Lieutenant Geoffrey Somerset Cooke (van zijn eenheid) en de militair Pickup, een geneeskundige. Cormack bestuurde een 15-cwt truck. Ze reden St. André binnen en sloegen af naar een boerenerf. Onderweg merkte Cormack op dat ze wellicht te ver het dorp inreden, aangezien hij geen geallieerde troepen in de omgeving zag.
Foto van Geoffrey Somerset Cooke – McGill University.
Lieutenant Cook antwoordde dat alles in orde was. Toen ze de truck hadden geparkeerd en het erf op liepen, zag Cormack een Duitser in een gebouw. Lieutenant Cook opende het vuur met een Bren gun. Dat leidde direct tot een reactie: vier Duitse machinegeweren openden het vuur en de groep werd omsingeld. Luitenant Cook werd dodelijk getroffen; Cormack en Pickup werden gevangengenomen. Op datzelfde moment reed er een jeep het dorp binnen met vier militairen van het Régiment de Maisonneuve; ook zij werden krijgsgevangen gemaakt. De groep werd vervolgens naar een punt ongeveer acht mijl achter de frontlinie gebracht. Vandaar werden ze per vrachtwagen vervoerd naar een verzamelplaats voor krijgsgevangenen, waar zo’n 200 man zaten. Cormack verbleef daar vijf dagen, tot 1 augustus. Het eten was er zeer slecht. Zijn moeder ontving in de tussentijd een telegram dat hij vermist wordt vanaf 30 juli 1944.
Op 1 augustus werd hij overgebracht naar een groter kamp in het binnenland, waar ongeveer duizend krijgsgevangenen zaten. Daar verbleef hij tot 4 augustus, waarna hij voor één dag werd overgebracht naar een groot kamp bij Chartres.
Een brief aan de echtgenote van Peter Cormick met de mededeling dat hij sinds 30 juli 1944 wordt vermist. © Collectie Joël Stoppels
De ontsnapping uit een rijdende trein
Op 5 augustus werden de gevangenen op de trein gezet richting Duitsland. Op 6 augustus kregen ze water, maar de twee daaropvolgende dagen kregen ze niets. De situatie was wanhopig: de lucht in de wagon was slecht, want er zaten 50 man in één goederenwagon. In de nacht van 8 augustus braken ze twee kleine ramen open. Tien man, waaronder Cormack, wisten tijdens de rit te ontsnappen, elk op een ander punt. Samen met een Amerikaan, Tex Grant, trok Cormack in zuidwestelijke richting, ongeveer tien mijl ver, en sliepen ze die nacht in een hooiberg. De volgende ochtend (9 augustus) ontmoetten ze twee andere ontsnapten: soldaat Gibson (van Cormacks eenheid) en sergeant Carol White van de Amerikaanse luchtmacht. Een boer wees hen vervolgens een jongen toe die hen naar een boerderij vier mijl verderop bracht, waar ze zich konden verschuilen. Daar kregen ze burgerkleding en werden hun uniformen afgenomen.
Telegram aan Mary Cormick met het bericht dat haar echtgenoot Peter Cormick veilig terug is in Engeland. © Collectie Joël Stoppels
Ze verbleven op die boerderij, vlak bij de hoofdweg van Parijs naar Château-Thierry, gedurende twee weken. Op 21 augustus werd de boerderij overvallen door de Duitsers; ook de Maquis verbleven daar, want het was een verzamelplek voor het verzet. Cormack en Gibson vluchtten het bos in, waar ze een Algerijn ontmoetten. Tex Grant bleef achter; Cormack weet niet wat er met hem of de anderen gebeurd is. Cormack, de Algerijn en Gibson trokken verder tot ze bij een boerderij kwamen nabij La Ferté-Gaucher, waar ze die avond konden eten en overnachten. De volgende ochtend (22 augustus) trokken ze verder, maar raakten gescheiden van Gibson. Cormack zag hem pas terug in Londen.
Een krantenartikel over het veilig terugkeren van Pte. Peter Cormack. © Collectie Joël Stoppels
Hij en de Algerijn trokken twee dagen door het land tot ze nabij Coulmier een boerderij vonden waar ze twee dagen konden blijven. Daarna gingen ze verder omdat ze zich daar niet veilig voelden. Op 26 augustus kwamen ze in contact met een verzetsgroep, waar ze onderdak kregen en ondervraagd werden door de leider, die Engels bleek te zijn. Die nacht werd het gebied beschoten door de Amerikaanse Derde Leger en moesten ze dekking zoeken. Op 27 augustus 1944 kwamen de Amerikanen het gebied binnen. Cormack en Carol White wisten mee te rijden op Amerikaanse trucks terug naar Chartres, en van daaruit werd Cormack naar Bayeux gebracht. Daar meldde hij zich bij een Britse majoor. Uiteindelijk zou zijn moeder weer een telegram ontvangen dat hij veilig was aangekomen in Engeland.
Een document dat Pte. Peter Cormack moest ondertekenen na zijn ontsnapping uit Duitse gevangenschap. Daarin verklaarde hij geen details over zijn ontsnapping te zullen delen, om de identiteit en veiligheid van verzetsstrijders die hem mogelijk hadden geholpen te beschermen. © Collectie Joël Stoppels